In 1861 gaf Johann Philipp Reis, een leraar uit Hessen, al eerste een demonstratie van elektronische spraakoverdracht. Spijtig genoeg vond hij geen (financiële) steun in Duitsland. De Amerikaan Alexander Graham Bell bouwde in 1877 de eerste praktisch bruikbare telefoon. In 1878 richtte de Bell Telephone Company in New Haven/Connecticut het eerste particuliere telefoonnet van de wereld op. Het telde 21 abonnees.
In Duitsland stond de "Reichstelegraphenverwaltung" (dienst voor rijkstelegrafie) in voor de telefonie. Aanvankelijk werd het door de Post gebruikt om telegrammen tussen post- en telegraafkantoren door te sturen. In januari 1881 werd in Berlijn de eerste proefonderneming voor openbare telefonie opgericht. Ze telde 8 abonnees. Nog in dezelfde maand ging in Mülhausen/Elsaß een telefoonnet met 71 abonnees van start.
De technische ontwikkeling ging van lokale, met plaatselijke batterijen uitgeruste apparaten over op Amerikaanse apparaten met centrale batterij. Deze laatste zouden vanaf 1903 ook in Duitsland ingevoerd worden. De overgang van een openbaar telefoonnet met manuele verbinding naar een openbaar telefoonnet met automatische verbinding zou zeer lang duren. In 1908 was Hildesheim de enige Europese stad die beschikte over een telefooncentrale met automatische aansluiting. Het zou nog tot 1966 duren vooraleer de volledig Duitse Post op dit systeem overgeschakeld was.
Uit de drukkende telegrafie vloeide in 1928 de telex voort. Deze schrijfmachine met eigen zend- en ontvangstdeel kan bij afzonderlijke gebruikers geplaatst worden. In 1933 richtte de Duitse Rijkspost het eerste telexnetwerk ter wereld (tussen Berlijn en Hamburg) op. Na de officiële ingebruikneming in 1935 steeg het aantal abonnees zienderogen. Dankzij de telextechniek kunnen documenten gelijktijdig opgesteld en doorgestuurd worden. Bovendien is telexen ook nog eens een stuk goedkoper dan telefoneren. De eerste internationale telexverbinding werd in 1934 tussen Berlijn en Zürich gelegd.
Aan het begin van de 20e eeuw werden telefoongesprekken handmatig met een schakelbord doorverbonden. De telefonistes - de "juffrouwen van de centrale” genoemd - moesten uiterst geconcentreerd oproepen aannemen, verbindingen tot stand brengen en weer verbreken. In deze taken kunnen bezoekers zich in het museum inleven. Op een elektronisch schakelbord kunnen kabels worden ingestoken en telefoonaansluitingen worden verbonden.
De belangrijkste telefoontoestellen, een handmatige doorverbindingsplek en twee telexapparaten zijn op de tentoonstelling te zien.